Uitgave Z. Stoter
In 1984 schreef br. Z. Stoter een uitgebreide geschiedenis van onze kerk en in 1988 breidde hij de tekst uit met actualiteiten:
Geschiedenis van de Christelijke Gereformeerde Kerk van Rotterdam Centrum
De Christelijke Gereformeerde Kerk van Rotterdam (toen nog zonder de toevoeging Centrum) werd gesticht in 1892.
De aanleiding hiertoe was de vereniging van Dolerenden en Christelijk Gereformeerden die samen de Gereformeerde Kerken in Nederland gingen vormen. Hiertegen werd bezwaar gemaakt door de predikanten Van Lingen en Wisse die bij de Synode van de toenmalige Chr. Gereformeerde Kerken een bezwaarschrift indienden tegen deze vereniging. Enkele broeders in Rotterdam namen het initiatief om de gemeente samen te roepen. Bekend zijn de namen van de broeders Notebaart, Urbanus en Houweling.
In de Nutszaal in de Oppert werd een vergadering belegd, waar ongeveer 200 mensen aanwezig waren. Na de toelichting en bespreking was er gelegenheid, om het bezwaarschrift mede te ondertekenen, waartoe een 60-tal broeders bereid bleek. Hiertoe behoorde ook een zekere br. Nederlof, een naam die onder de ouderen nog wel bekend is. Ten huize van br. Notebaart werd daarna een 2e vergadering belegd waar 20 broeders aanwezig waren (vrouwenkiesrecht bestond toen nog niet). Er werd daar besloten, om niet met de samensmelting der beide kerken mee te doen. Twaalf broeders ondertekenden dit besluit. Zij geven kennis aan de kerkeraad dat zij als Christelijke Gereformeerde Gemeente van Rotterdam bleven voortbestaan.
Zij huurden een zaaltje in Jonker Fransstraat, waar al spoedig een 40-tal mensen bijeenkwamen. Er werd een katheder gemaakt, welke tot begin 1940 in de Jonker Fransstraat in gebruik is geweest. Spoedig moest men gaan verhuizen naar de grotere zaal.”Excelsior” aangezien het zaaltje in de Jonker Fransstraat te klein werd. Men besloot de ambten te gaan instellen. De eerste ouderlingen waren de brs. Notebaart en Urbanus. De eerste diakenen waren de brs. C. Kamp en B. Nederlof. Bij de bevestiging was ook aanwezig de toenmalige student, later prof. De Bruin. Onze gemeente was hiermede een continuering van de Chr. Gereformeerde Kerken van 1834, zodat we in 1892 niet een nieuwe kerk geworden zijn. Nog in 1892 werd Ds. F.P.L.C.van Lingen beroepen, die dit beroep ook aannam en dus de eerste predikant werd van de opnieuw geïnstitueerde gemeente. Zijn intredetekst was: En Mozes leidde het volk uit het leger. Hij werd bevestigd met de tekst: Die zielen vangt is wijs.
Aanvankelijk groeide de gemeente niet.Om financiële redenen moest men zelfs gaan verhuizen naar een goedkoper en dus kleiner zaaltje in de Schoolstraat. Van 1894 tot 1897 was de gemeente vacant, waarna ds. H.A. Minderman (predikant op art. 8) zijn intrede deed. Zijn tractement bedroeg f.1599,- per jaar, zonder vrij wonen, of belasting. Hij was een echte grandseigneur met bontkraag en hoge hoed en een zeer vlot spreker.
Hij bleef slechts tot 1899, toen hij moeilijkheden kreeg met de Chr. Gereformeerde kerk, haar verliet en een eigen gemeente stichtte. In 1897 verhuisde de gemeente naar een zaal in de St. Jansstraat. Later kregen we een zaal in de Eleonorastraat, welk pand was gekocht door ene mevr. De Goey. We hadden daar een zaal voor 300 mensen. Na moeilijkheden met deze mevrouw werd een oude sigarenfabriek aan de Jonker Fransstraat gekocht, alsmede twee panden aan de Goudsedwarsstraat, waar de hoofdingang kwam. Er kwam ook een ingang via een poort en hofjesgang aan de Jonker Fransstraat. Het was toen reeds gebruikelijk dat kerkeraadvergaderingen voortduurden tot na het middernachtelijk uur.
Een normale zondagse kerkdienst duurde twee volle uren en wanneer het H. Avondmaal moest worden gevierd, dan hield men eerst de volledige twee-uurs dienst, daarna werd het formulier gelezen en dan pas begon men aan de tafels. Het was dan ook niet zo verwonderlijk dat velen, die toch niet het plan hadden om aan het Avondmaal deel te nemen, de kerk verlieten, zodra de preek ten einde was, terwijl anderen nog even de eerste tafel afwachtten, voor ze met veel gestommel het gebouw verlieten. Een nogal wonderlijk gedoe, dat echter in die tijd en ook nog lang daarna, heel gewoon werd gevonden.
Zo was er ook nog de gewoonte, dat mannen en vrouwen strikt gescheiden in de kerk zaten. Er waren banken voor mannen en vrouwen. Kleine kinderen mochten bij de moeders zitten, maar als een jongetje 7 jaar was dan moest hij wel naar de mannenbanken verhuizen. Slechts bij uitzondering werd toegestaan dat zo’n knaap toch bij de moeder zat, maar dan liefst op het uitschuifbankje aan de buitenkant van de bank. Alle banken hadden destijds van die uitschuifjes en die werden ook alle bezet. Omstreeks 10 uur werden vanonder de laatste (kosters)bank taboeretjes (een soort krukjes) tevoorschijn gehaald, waarmee de gangpaden werden opgevuld! Was dat nog niet genoeg, dan werden de trappen naar de gaanderij nog benut en een bank onder de preekstoel.
De achteruitgang stond L-vormig op de kerk en liep een meter of 6 uit. Ook daar allemaal taboeretjes, maar niemand die daar de dominee kon horen of zien. Soms waarschuwde dan een goede hoorder met “st… hij gaat bidden”. Bij de uitgang van de kerk stond de koster dan met een wit zakje, daar kon men het plaatsengeld in doen. Op Nieuwjaarsdag was het privé, want dan inde hij de Nieuwjaarsfooitjes.
Een zestal kaarten aan de muur waarschuwde tegen milieuverontreiniging en bevatte de woorden “Verboden op de grond te spuwen of vuil neer te werpen!”. Ouderlingen waren daarvan kennelijk vrijgesteld, want daar hoorde je strijk en zet een goedgerichte straal tabakssap op de grond ketsen.
Bij het uitgaan van de kerk stonden aan de Goudsedwarsstraat vaak buurtkinderen toe te kijken. Koster Groeneweg begon ze binnen te halen en paaide ze daartoe met een mooi verhaal. Dit was het begin van de Zondagsschool “Laat de kinderen tot mij komen”. Toos de Bruin werd in 1900 de eerste zondagsschooljuffrouw.
Ook in 1900 kwam ds. W.F. v.d. Kodde. Hij bleef slechts 1 jaar. Van 1901-1903 waren we vacant.
Van 1903 tot 1905 hadden we ds. A. Janssens, die terugkeerde naar de Gereformeerde Kerken. In 1906 werd hij opgevolgd door ds. H.A. Minderman, die terugkeerde tot de Chr. Geref. Kerken en in een 2e ambtsperiode Rotterdam diende tot 1911. Weer waren we twee jaren vacant.
Op 17-2-1913 nam ds. P. de Groot een 2e beroep aan naar onze gemeente. We hadden toen twee volle kerkdiensten. Velen kwamen uit Gereformeerde en Hervormde Kerken naar ons over. In 1921 hadden we 1640 leden in in 1923 reeds 1750 leden! Gepreekt werd er geheel uit het hoofd. Tweemaal werd het kerkgebouw vergroot en vergaderden wij tijdelijk in het verkooplokaal aan de Goudsesingel.
Ook de stad Rotterdam groeide. In Rotterdam-Zuid verscheen een heel nieuwe woonwijk. In 1926 werd de gemeente van Rotterdam-Zuid geïnstitutioneerd, met 300 leden en een kerkgebouw aan de Goede Hoopstraat (thans ingericht als moskee!).
In 1927 vond de volgende afsplitsing plaats, in Rotterdam-West. In 1923 was ds. Bijdemast reeds als 2e predikant van Rotterdam-Centrum gekomen. In 1927 werd hij de 1e predikant van Rotterdam-West, met een kerkgebouw in de Coloniastraat (In 1950 werd vanuit West de gemeente Overschie gesticht, welke in 1974 weer werd opgeheven wegens gebrek aan leden). In 1929 vertrok ds. De Groot uit onze gemeente.
In mei 193 deed ds. S. v.d. Molen intrede. Centrum telde toen nog 1050 leden.
Begin 1940 onderging het interieur van ons kerkgebouw enige veranderingen. De preekstoel (een “houten broek”) die zeer goed paste in deze smalle kerk moest plaatsmaken voor een nieuwe,d ie geheel uit de toon viel. De mooie koperen lichtkronen verdwenen en daarvoor in de plaats kwam een kille en onvoldoende plafondverlichting. De banken in de kerk werden voorzien van lederen kussens, maar het zitten werd er niet zoveel aangenamer door.
Lang heeft de gemeente er geen plezier van gehad, want na enkele maanden, in de meidagen van 1940, ging alles roemloos ten onder. Het orgel in de Jonker Fransstraat was gebouwd door de firma Steenkuijl en Recourt en bezat 18 sprekende stemmen. Het was een goed instrument. Wat niet zo prettig was, was dat het geen windmachine bezat. Er moest dus worden gepompt! Vooral in de zomer was dat een warm karwei. Toen het een keer mogelijk was om een goede tweedehands windmachine te kopen, werd dit afgewezen, omdat er dan op zondag stroom moest worden gebruikt voor het orgel. De windmachine is er toen dus niet gekomen, want men wilde niemand kwetsen!
In mei 1940 kwam de grote ramp. Ons kerkgebouw aan de Jonker Fransstraat werd na het bombardement geheel door brand verwoest. Met het kerkgebouw ging ook het plaatselijk- en goeddeels ook het landelijk archief verloren. Er was medeleven, ook van de zijde der Gereformeerde broeders. De kerk aan de Bergsingel werd aan ons afgestaan. Daar werd op de eerste zondag na de ramp gepreekt door ds. S. van der Molen. Kennelijk met het oog op de overvaller las hij Psalm 52: “Wat beroemt gij u op het kwade, gij geweldige? Gods goedertierenheid duurt toch de ganse dag. Gij zint op het verderf. Uw tong is als een scherpgeslepen zwaard. Gij die bedrog pleegt, gij hebt het kwade lief boven het goede, leugen boven waarheid spreken. Gij houdt van allerlei verderfelijke taal, van een bedrieglijke tong”. Hitler had immers aan de vooravond van de overval nog gezegd ten opzichte van Nederland geen kwaad in de zin te hebben. Datzelfde uur rukten de Duitse troepen reeds op en ’s nachts kwam het telegram van onze gezant in Duitsland: “Houdt u mannelijk, weest sterk”.
Later kerkten we in de Snellemanstraat. Slechts eenmaal kwam onder de kerkdienst de melding binnen dat de ‘Grüne Polizei’ bezig was de kerken uit te kammen. ER werd even gepauzeerd om de jonge mannen de gelegenheid te geven de kerk te verlaten en onder te duiken. De ‘Grüne Polizei’ kwam echter niet. Toch zijn veler onzer in de loop van de oorlog tijdens razzia’s opgepikt en als werkkrachten naar Duitsland gevoerd.
In de Snellemanstraat stonden we soms te wachten voor we het kerkgebouw konden binnengaan. Op een voorzichtige klacht daarover zei de dienstdoend predikant dat hij er niet over dacht de dienst ook maar iets te bekorten. Dan moesten wij maar later beginnen. Dat was bepaald niet vriendelijk van hem.
Eenmaal tijdens stortregen, kwam de koster van de Gereformeerde kerk naar buiten om tegen ds. Van der Molen te zeggen dat hij wel in de consistoriekamer kon gaan zitten. “Nee,” zei ds. Van der Molen, “mijn mensen staan ook in de regen”. Aanvankelijk werd de kerk ons gratis ter beschikking gesteld, later werd ons ƒ 40,- per dienst berekend. Veel dank zijn wij ook verschuldigd aan de brs. Van de Ger. Gemeente die op bid- en dankdagen ons hun kerkgebouw gratis afstonden!
In 1943 vertrok ds. Van der Molen naar Arnhem. In 1944 deed ds. Heerma zijn intrede.
Van 1946 tot 1948 hadden we ook nog ds. Tamminga als 2e predikant. Deze keerde in 1948 terug naar zijn vroegere gemeente Enschede. In 1950 vertrok ds. Heerma naar Groningen.
Van 1950 tot 1953 was ds. Geels onze predikant. Tijdens zijn periode vonden we na vele, vele besprekingen, plaats voor een nieuw kerkgebouw aan de Noordsingel. Onze Rehobothkerk werd in gebruik genomen in 1951.
In 1953 werden we weer vacant, want ds. Geels vertrok naar Haarlem. Weer bleven we twee jaren vacant. In deze periode was de zorg voor onze gemeente toevertrouwd aan ds. J. Rebel, de reeds bejaarde predikant van Charlois, die destijds onze consulent was. Hij kweet zich op uitnemende wijze van deze taak. In weer en wind kon men hem op zijn fiets door de stad zien rijden.
In 1955 deed ds. T. de Bruijne zijn intrede in onze gemeente en hij zag kans om ons 16 jaren te verdragen. Hij was een man van bijzondere gaven en zeer welbespraakt. Men zag hem bijna 16 jaren lang onafgebroken op de kansel. Gedurende zijn ambtsperiode begonnen zich enkele veranderingen te voltrekken. Het ritmisch zingen werd ingevoerd en we begonnen op de feestdagen, voor de dienst, gezamenlijk Paas-, Pinkster- of Kerstliederen te zingen.
Door veroudering van het stadscentrum verplaatsten meerdere leden zich naar de nieuwbouw in de buitenwijken van de stad. Het kerkgebouw werd te groot en daarom werden de achterste banken, onder de galerij, eerst gesloten en vervolgens gesloopt. Een voorgenomen verbouwing, die nooit helemaal is voltooid, bracht de diakenen van het podium af, terwijl de ouderlingen er nog een poosje bleven zitten. De oude preekstoel werd vervangen door een soort vierkante kist, die vooraan op het podium werd geplaatst, terwijl het podium zelf werd bekleed met een hardgroene vloerbedekking. De verlichting werd ook niet voldoende geacht en een aantal witte ballons werd aangeschaft om de kerkruimte ‘op te sieren’.
Was het zo, dat in 1955 de wijk Kralingen, met spreekplaats aan de Oude Dijk zich als Rotterdam-Oost had afgesplitst van Rotterdam-Centrum, thans stonden nieuwe ontwikkelingen voor de deur. De gemeente Rotterdam ontwierp een plan om in de Alexanderpolder, ten oosten van het Kralingse Bos, een nieuwe woonwijk te stichten. Om er bijtijds bij te kunnen zijn werd besloten om, zodra de eerste bewoners zich daar hadden gevestigd, een nieuwe spreekplaats te stichten, om zodoende bijtijds de nieuwkomers op te vangen. Dit gebeurde in 1963.
Aanvankelijk werd de nieuwe wijk bearbeid door Centrum en Oost gezamenlijk. Om de beurt gingen ds. De Bruijne en ds. De Joode daar voor. Aanvankelijk 1x per zondag, later 2x. Oost trok zich echter terug uit de samenwerking, onder het motief niet voldoende mankracht te bezitten en Centrum kon het werk alleen voortzetten. Dit werk bleef niet ongezegend. Door de steeds uitbreidende nieuwbouw, gevolgd door verhuizingen vanuit Centrum, begon de wijk Alexanderpolder langzaam maar zeker te groeien. Het gevolg was natuurlijk een verdere afname van Centrum.
In 1968 kregen onze kerken een eigen bejaardencentrum ‘De Koningshof’ dat geopend werd in Rotterdam-Zuid, pal naast de Nebokerk. Ook daarheen vertrokken een aantal leden. Bijna 30 bejaarde leden konden we in 1 keer uitschrijven.
In 1971 nam ds. De Bruijne een beroep aan naar Apeldoorn-Zuid, en werden we weer vacant. Dit bleven we bijna 2 jaren. Gedurende deze twee jaren werden we uitstekend verzorgd door onze consulent ds. C.J.P. Sobering, destijds predikant van Rotterdam-Charlois.
Op 25 mei 1973 werd onze br. P.J. Madern bevestigd tot predikant speciaal voor het werk onder de doven. Aangezien zijn werk regionaal was vestigde hij zich in Scherpenzeel, hoewel hij als predikant aan onze gemeente verbonden bleef. In datzelfde jaar werd onze gemeente weer verblijd met een eigen predikant in de persoon van ds. A. Rebel. Op dat moment telde Rotterdam-Centrum 3 predikanten: ds. M. Rebel op het zendingsveld, ds. A. Rebel in onze gemeente en ds. P.J. Madern voor het werk onder de doven.
Ook nog in 1973 begonnen de eerste samensprekingen tussen de Nederlands Gereformeerden (voorheen de buitenverbanders) en onze gemeente. De eerste ontmoeting was uitsluitend tussen de beide moderamina, later tussen kerkenraden. Ook werden enkele malen ontmoetingen georganiseerd voor de gemeenteleden.
In 1975 verliet ds. M. Rebel ons, doordat hij overging naar een ander zendingsterrein, uitgaande van de Canadese zending.
Het was in de zeventiger jaren dat onze gemeente hard achteruit ging in ledental. Schuldig hieraan was de migratie van leden naar de buitenwijken en omringende plaatsen, alsook het feit dat praktisch al onze bejaarden verhuisden naar Rotterdam-Zuid. Daarnaast echter begon ook de ontkerstening in de Randstad Holland zijn invloed te doen gelden. Tenslotte werd besloten de kerk drastisch te verkleinen, en tevens een opknapbeurt te geven. Het aantal zitplaatsen werd meer dan gehalveerd en teruggebracht tot 260 stuks. De galerij bleef met ongeveer 50 zitplaatsen op reserve.
De kerkzaal werd hierdoor wel een stuk gezelliger, terwijl het afgesplitste deel, de voorhof, als ontmoetingsruimte onder de galerij een aanwinst bleek te zijn, mede door de daar gevestigde garderobe.
Ook begonnen we tijdens de ambtsperiode van ds. A. Rebel met het zingen voor de dienst van een Psalm in de nieuwe berijming. De bedoeling was, dat dit ter kennismaking zou geschieden, doch het is intussen een vaste gewoonte geworden.
In 1978 verliet ds. A. Rebel ons om een functie te aanvaarden als tehuispredikant in Naarden, in het verpleegtehuis ‘Naarderheem’. In datzelfde jaar overleed ds. P.J. Madern. Vanaf dat moment telde Rotterdam-Centrum dus geen enkele predikant meer.
Nog in het najaar van 1978 deed ds. J. Manni , komende uit Assen, intrede in onze gemeente. Hoewel het aantal leden nog steeds terugliep, ging het nu toch wat minder snel. In het voorjaar van 1980 begonnen we voor het eerst met het zingen van een Psalm in de nieuwe berijming tijdens de eredienst.
Voor het eerst in de geschiedenis bleek het niet mogelijk om alle plaatsen voor ambtsdragers vervuld te krijgen. Het gevolg was dat men het nieuwe seizoen startte met 1 vacature voor ouderling en 1 voor diaken.
Gezien de langzame verschuiving van leden van Centrum naar Alexanderpolder wijzigde de verhouding tussen de 2 wijken. Kenden wij aanvankelijk de ‘moeder-dochter’-verhouding, vanaf 1 september 1980 werden de 2 wijken volkomen gelijkwaardig, door het instellen van wijkkerkeraden en een kerkeraad algemene zaken, de ‘Brede Kerkeraad’.
Gezien de onmogelijkheid om voldoende ambtsdragers te krijgen besloot de kerkeraad in 1983 om het aantal wijken terug te brengen in Centrum tot drie, zodat men daar nog slechts 6 wijkouderlingen nodig had.
In 1986 werd de mannenvereniging ‘Apollos’ opgeheven wegens gebrek aan leden. Op 1 oktober 1987 werd in beide wijken het zingen uit het Liedboek tijdens de eredienst ingevoerd, en wel voor die liederen die door de Generale Synode waren vrijgegeven voor gebruik in de eredienst. Voor de dienst zouden we dan gaan experimenteren met die liederen uit het Liedboek die waren verzameld in een bundel, die door de Synode wel was goedgekeurd, doch niet was vrijgegeven voor de eredienst.
Vanaf 3-1-1988 werden in de wijk Alexanderpolder de middagdiensten gecombineerd met die van de Ned. Gereformeerden, met dien verstande dat men bij toerbeurt elkaars gast was.